Gedeeltelijke transitievergoeding bij gedeeltelijk ontslag
De Hoge Raad heeft op 14 september 2018 geoordeeld dat een werkgever een gedeeltelijke transitievergoeding moet betalen bij een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer. Het ging in dit geval om een leerkracht die gedeeltelijk arbeidsongeschikt werd en op aandringen van de werkgever besloot minder te gaan werken. Het voltijdscontract werd met wederzijds goedvinden opgezegd en de leerkracht werd vervolgens aangenomen in deeltijd (0,55 FTE). De werkneemster eiste vervolgens een transitievergoeding van € 33.000, vanwege het deels 'opzeggen' van haar contract.
De Hoge Raad overwoog dat wanneer er geen verplichting zou bestaan tot betaling van de gedeeltelijke transitievergoeding, de werkneemster bij een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd een deel van de transitievergoeding misloopt, waarop zij ook bij een (latere) algehele beëindiging geen recht meer heeft. Voorts meent de Hoge Raad dat een gedeeltelijke beëindiging op grond van de arbeidsovereenkomst door bedrijfseconomische redenen of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet voor rekening van de werknemer moet komen.
Tot slot heeft de Hoge Raad bepaald wat onder 'substantieel en structureel' in dit kader moet worden verstaan. Bij een 'substantiële' vermindering van de arbeidstijd moet het gaan om een vermindering van ten minste twintig procent. En bij 'structureel' moet het gaan om een vermindering die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn. Dit betekent dat een werkgever die wegens bedrijfseconomische redenen deeltijdontslag gaat toepassen er verstandig aan zou doen om voor maximaal 19% de arbeidsduur aan te passen. In dat geval is geen gedeeltelijke transitievergoeding van toepassing. Voor sommige werknemers kan deze uitspraak verstrekkende financiële gevolgen hebben, in positieve of in negatieve zin.