Hoge Raad: in beginsel geen schenk- en erfbelasting bij wijziging naar huwelijksgemeenschap met ongelijke delen

21 februari - In de zogenoemde boedelmengingsarresten uit 1959 en 1971 besliste de Hoge Raad al dat het aangaan van of wijzigen naar een algehele gemeenschap van goederen met gelijke delen (tot 1 januari 2018 het wettelijk regime en daarna een keuzeregime) géén belastbare schenking oplevert. De reden hiervoor is dat er dan nog geen sprake is van een voltooide vermogensverschuiving tussen echtgenoten.

In een voor de praktijk belangwekkend arrest van 16 februari 2024 houdt de Hoge Raad een vergelijkbare lijn aan voor het kort (binnen 180 dagen) voor overlijden wijzigen naar een huwelijksgemeenschap met ongelijke delen. Dit nadat eerder Hof Amsterdam en ook Advocaat-Generaal IJzerman anders hadden geconcludeerd.

De casus

Man en vrouw zijn, na een affectieve relatie van 33 jaar, in 2015 in wettelijke algehele gemeenschap van goederen (gelijke delen) gehuwd. In oktober 2017 gingen zij huwelijksvoorwaarden aan, waarbij zij overeenkwamen dat de man voortaan gerechtigd is tot 10% van de schulden en goederen van de huwelijksgemeenschap en de vrouw tot 90% daarvan (ongelijke delen). In december 2017 overlijdt de man met achterlating van zijn vrouw als enig erfgename. Bij oplegging van de aanslag erfbelasting 2017 gaat de inspecteur uit van een 50-50-verdeling van de huwelijksgemeenschap en niet, zoals de vrouw voorstaat, van een 10-90-verdeling. Inzet is daarmee of het verschil van 40 voor de erfbelasting als fictieve verkrijging (schenking binnen 180 dagen voor overlijden of anderszins) wordt aangemerkt.

Het arrest

De Hoge Raad stelt allereerst dat het aangaan van huwelijksvoorwaarden géén schenking inhoudt, ook niet wanneer de echtgenoten voor ongelijke delen gerechtigd zullen zijn tot de huwelijksgemeenschap. In uitzonderlijke gevallen kan het aangaan volgens de Hoge Raad nog worden aangemerkt als wetsontduiking (fraus legis). Hiervan is sprake, als:

  1. het ontgaan van erfbelasting doorslaggevend motief is geweest voor het aangaan van de huwelijksvoorwaarden, en bovendien;
  2. strijd met doel en strekking van de wet zou ontstaan indien de vermogensverschuiving door het aangaan van de huwelijksvoorwaarden en het vervolgens overlijden van een echtgenoot niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht.

Dit laatste doet zich volgens de Hoge Raad voor wanneer het bij het aangaan van de huwelijksvoorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel gerechtigd is tot de huwelijksgemeenschap, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot en de vermogensverschuiving zich daarmee zal voltrekken. Alleen dan moet worden aangenomen dat het wijzigen van de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap geen andere praktische betekenis kon hebben dan het vermijden van erfbelasting.

Volgens de Hoge Raad is daarvan in deze casus geen sprake. De inspecteur heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, de conclusie kunnen dragen dat bij het aangaan van de huwelijksvoorwaarden zo goed als zeker was dat de man vóór de vrouw zou overlijden. Er bestaat daarmee geen reden de bevoordeling van de vrouw door het aangaan van de huwelijksvoorwaarden met toepassing van fraus legis als een verkrijging krachtens erfrecht aan te merken. Ook op basis van andere fictiebepalingen kan de bevoordeling volgens de Hoge Raad niet als een verkrijging krachtens erfrecht worden aangemerkt. Daarmee blijft de verdeling van de huwelijksgemeenschap ook voor erfbelastingdoeleinden 10-90. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af.

Het is afwachten of dit arrest nog aanleiding geeft tot actie door de fiscale wetgever. Een aantal jaar geleden werd namelijk al een aanzet gegeven die vervolgens werd teruggenomen.

Meer informatie?